Naar Indonesie
Voor de kust van Sumba, donderdag 18 juli 2013
We varen voor de kust van Sumba. De zon is net onder gegaan en had de hemel rood gekleurd. Inmiddels staat recht boven ons een halve maan. De wind is op en we hebben de motor gestart en de zeilen weer geborgen. We verwachten morgen rond het middag uur ten westen van Flores bij het eiland Rinja aan te komen. We zijn dan precies een week in Indonesie.
Zondag 7 juli waren we samen met de Seaquest vertrokken uit Fannie Bay bij Darwin, Australie. Er was weinig wind voorspeld in de Beagle Gulf. We besloten daarom de eerste 100 mijl te motoren om daarna in de Timor zee 18 knopen wind uit het zuidoosten te krijgen. Het bleek allemaal heel goed te kloppen.
Maandagochtend gaat de motor uit en zeilen we pal voor de wind. De Australsche customs komt nog even overvliegen. Ze vragen naar de “last port of call”, de “next port of call” en de “port of registration”. We zijn in Scheveningen geregistreerd en dat moeten we wel even spellen.
Met deze koers en wind varen we precies even hard als de Seaquest en blijiven we gezellig bij elkaar in de buurt. Er is hoge bewolking. Overdag wel aangenaam, want het tempert de zon, maar ’s nachts is het aarde donker. De maan is er niet en er zijn geen sterren te zien. De horizon is zwart. Het toplichtje van de Seaquest geeft aan dat we niet alleen zijn.
Rond middernacht is de wind weer op en gaan we op de motor verder. Vlak voordat het weer licht wordt, worden we nog even verrast door een onweersbui. Een flitsend spectakel. Door een graad of twintig uit te wijken gaan we er net langs.
Zo gaat het door. Een paar uur wind, een paar uur motor. Na drie dagen en 450 mijl naderen we Timor. Net als de zon opkomt, de lucht is nog roze, komen we terecht in een groep vissersboten. Er wordt uitbundig gezwaaid. Een hartelijk welkom.
Woensdag 10 juli om acht uur gaan we voor anker bij Kupang. De “Boomerang” en de “Lady of the Lowlands”, twee Nederlandse schepen, liggen er ook, en nog een Fransman. De klok gaat anderhalf uur terug. Napa, onze agent, roept ons al op. Hij heeft er begrip voor, dat we nog even willen uitrusten en opruimen en pas rond het middag uur met de papieren naar de kant komen.
Het waait stevig en het golft behoorlijk voor het strandje van Kupang. Het valt niet mee om droog aan de kant te komen. We worden door een groep jongelui geholpen om het bootje boven de vloedlijn te tillen. Ze willen ook graag op het bootje passen en doen dat voor minder dan twee kwartjes.
Napa, die voor ons het in- en uitklaren regelt, ontpopt zich als onze persoonlijke gids en touroperator. Heel efficient maakt hij ons wegwijs. Eerst naar de ATM-machine om geld te pinnen, dan naar de bank om het in kleine coupures te wisselen, dan in de bemo (een soort mini-van, waarin je zit op de dreunende luidspreker boxen) naar de “shopping mall”, dan wat eten en daarna naar de avond markt.
De drukte is enorm. Talloze scooters en bromfietsen, busjes en dikke auto’s. Tenslotte eten we wat bij Teddy’s Bar, een populaire ontmoetingsplaats voor zeilers. Als we in het donker terugkomen bij onze dinghy staan de jongens weer klaar om ons te helpen.
De volgende dag brengen we de was aan de kant , en Napa regelt dat alles netjes gestreken terugkomt. We maken een wandeling door het oude stadscentrum.
Vrijdag zijn de papieren klaar, maar we willen nog wat van het eiland zien. We vragen Napa om een auto te regelen en ons te brengen naar het marktstadje Baun, 30 km zuidoost van Kupang.
Volgens onze Lonely Planet is daar een koloniaal huis, waar oma nog Nederlands spreekt. Ook zou er een itak-weverij moeten zijn, maar de mensen blijken op dat moment aan het werk te zijn op het land. In plaats daarvan gaan we naar Oebelo waar door Pak Pah en zijn familie het traditionele muziekinstrument de Sasando gemaakt wordt. Pak trakteert ons op een uitbundig concert van 60-er jaren nummers. Op de terugweg bekijken we hoe hier zout uit zeewater gewonnen wordt en gaan we langs een vissersdorpje. Tenslotte gaan we weer terug aan boord om de volgende dag 40 mijl verder te varen naar Roti.
Roti ligt net ten zuidwesten van Timor en is bekend om zijn hagelwitte stranden en geweldige surf.
We proberen te ankeren in de baai Bibi, maar door het golvende water zijn de riffen niet goed te zien. De baai blijkt veel minder beschut dan we dachten en bovendien blijkt de electronische kaart een halve mijl verschoven ten opzichte van de GPS positie. We gaan 10 mijl verder de Korbavo-kreek in. De kreek is diep en we kunnen een heel eind doorvaren tot een beschut plekje, waar we net voor het donker ankeren. Hier liggen talloze drijvende flesjes met lijnen eraan, waaraan zeewier wordt gekweekt naar het lijkt. Als we de volgende ochtend willen vertrekken blijkt ons anker in die lijnen verstrikt en moeten we het lossnijden. We varen nog 10 mijl verder naar Baa, de hoofdstad van Roti, een slapend havenstadje met wat huisjes tussen de palmen en bananen.
Zondagochtend 14 juli vieren we met de Seaquest bemanning eerst de verjaardag van Thijs met cake en pannekoekjes. Thijs wordt ontzettend verwend. Het is weer heel gezellig.
Op maandag, de 15-de, gaan we al om vier uur anker op voor een tocht van 70 mijl naar Sawu. Zoals inmiddels gebruikelijk, varen we afwisselend op de zeilen en de motor. Om vijf uur liggen we voor Seba weer achter ons anker.
De volgende dag proberen we een auto en gids te regelen om wat meer van het eiland zien. Maar eerst iemand zien te vinden die een paar woorden engels verstaat. Via een politieman komen we op het politie bureau en vervolgens bij het hoofd van de politie terecht.
Die begrijpt dat we vervoer zoeken en verwijst ons naar het “Ministerie van Telecommunicatie en Transport”. We worden er in een politie auto naar toegebracht. In een vrijwel lege ruimte met twee kasten, een paar tafels en wat stoelen zitten 6 mensen achter computers. Niemand spreekt iets anders dan Indonesisch. Dan bedenkt Huib-Jan dat we via het Google-Vertaal programma moeten kunnen communiceren met twee computers naast elkaar. Dat lukt. Er komt na enige tijd een vrolijke gids, die redelijk engels spreekt en er komt een truc met banken om ons over het eiland te rijden.
In Namata worden we ontvangen met een formele welkomst ceremonie. Daarna mogen we foto’s maken.
We worden gestoken in traditionele kleding (ikat’s) en hebben een ontmoeting met de regerende leider van het dorp. Die is inmiddels 85 jaar oud. Hij laat de vragen beantwoorden door een wat jongere vrouw. We zien hoe een ikat wordt geweven op de veranda van een woning. De huizen staan op palen. Onder het dak is een veranda waar je ook heerlijk op kan liggen, en in het midden is er een centrale ruimte.
Er wordt heel veel gemaakt van de zeer veelzijdige lantar palm. Deze palm kan goed tegen de droogte. Van de bladeren worden hoeden, schoenen, tassen, daken en muren gemaakt. Van het hout worden vloeren en meubels gemaakt en het sap van de oranje kleurige vrucht is een voedzaam drankje dat palm wijn wordt als je het laat gisten.
Zelf hebben we inmiddels meer zin gekregen in een koude frisdrank. Een bar of resaurant is er niet, maar na enig zoeken vinden we een winkel met koelkast waar we 6 blikjes fris kopen.
Op 17 juli vertrekken we naar Rinja, 160 mijl verder, ten westen van Flores en vlak naast Komodo, bekend van de Komodo varanen, ook wel “komodo draken” genoemd, die tot 3 meter lang kunnen worden en best gevaarlijk zijn. Het is een etmaal varen. We vertrekken rond het middag uur. Afwisselend zeilend en met de motor varend doemen de volgende ochtend de ruige groene bergen van Flores en naastliggende eilanden op, een echte “gordel van smaragd”. Het is hier mooier dan we ons hadden kunnen voorstellen.
We ankeren in het idillische Teluk Lehokhinggo, op rustig water, rondom beschermd door bergen. Er komt hier een enkele visser, verder is er niemand. Ook hier blijken de electronische kaarten (C-Map en Navionics) ca. een kwart mijl verschoven naar het oosten ten opzichte van de GPS positie. Onze Cruising Guide had daarvoor al gewaarschuwd.
De volgende ochtend zien we op het strand een paar “komodo’s” lopen. Het klopt dus echt van die draken…
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Darwin
Zaterdag, 6 juli 2013
In Frances Bay liggen we vlakbij het centrum van Darwin. We gaan vrijdag eerst van alles naar de Indonesische ambassade voor een visum. De “Clearance Approval for Indonesian Territory” en de “sponsor letter” hebben we al geregeld via een agent in Bali. Er blijken 5 werkdagen nodig om een visum te krijgen. We leveren de papieren in en kunnen onze paspoorten volgende week donderdagmiddag weer komen ophalen.
Darwin blijkt veel meer stad dan we gedacht hadden hier in de outback van Australie.
Er zijn opmerkelijk veel meer Aboriginals dan we elders in Australie tegenkwamen en galeries met Aboriginal kunst. Het Northern Territory Museum geeft een goed inzicht in de lokale kunst, de cultuur en de geschiedenis. Duidelijk wordt de verbondenheid van de Aboriginals met hun gebied.
Vanwege het grote tijverschil, tot 7 meter, liggen de jachthavens achter een sluis. Ze zijn niet echt ingericht op passanten. Ankermogelijkheden zijn overigens prima.
Met de dinghy verkennen we de Fishermans Warf, gaan we uit eten op Stokes Hill Warf en gaan we naar de Cruising Yacht Club voor een biertje. We ontmoeten er Stewy, die voorspelt, anders dan ons weeerbericht, dat het zaterdag harder gaat waaien en dat onze ankerplaats dan onaangenaam wordt.
Als het zaterdag inderdaad wat harder gaat waaien, verkassen we naar Fannie Bay, aan de west-kant van Darwin. We liggen er voor de Darwin Sailing Club, die de hele week diverse activiteiten organiseert. Er liggen meer dan 50 jachten voor anker. De meeste wachten, net als wij, om naar Indonesie over te steken. Er is een gezellige bar en een prima restaurant.
Op zondag is er markt, onder de bomen, achter het strand. Eigenlijk een soort braderie, met veel aziatisch eten.
Op 1 juli is het Territory Day en worden we verrast op een geweldig vuurwerk langs de kust, dat de hele avond duurt.
Op donderdag halen we onze paspoorten met visum weer op. Alles ligt netjes klaar. Daarna meteen door naar de Australische douane en immigration om uit te klaren en dan zijn we klaar om te vertrekken. Alleen de wind laat nog even afweten. Maar zondag komt de wind weer terug en vertrekken we naar Indonesie, Kupang op Timor, ca. 460 mijl varen. We hopen er woensdag aan te komen.